Als infrabeheerders en aannemers zo blijven doorgaan, dan loopt Nederland in een niet zo verre toekomst vast. Dat is het idee achter een nieuwe samenwerking waarin tientallen grote aannemers en opdrachtgevers zoeken naar manieren om het onderhoud van wegen en kunstwerken te versnellen. Niet met een enkel asfaltmengsel of een stuk beton, maar met grote ideeën om het onderhoud van honderden objecten straks slimmer aan te pakken. Bart Brink, senior programmamanager bij TKI Bouw en Techniek, vertelt erover in een gesprek met Infrasite.
De bodem en het grondwater in Nederland zijn in beweging en dat heeft effecten op de funderingen van gebouwen. Door deze bewegingen krijgen naar verwachting meer dan 400.000 panden in Nederland funderingsschade (bron: RLi).
Met name om de uitvoering van het benodigde funderingsherstel te verbeteren is een programmatische aanpak van innovatie en opschaling nodig. Het kabinet is daarom bezig met het uitwerken van een nationale aanpak, waarbij onder ander wordt gekeken naar het slim gebruikmaken van bestaande opschaling en innovatie trajecten in de bouwsector. Dit omvat onder andere het programma Verbouwstromen en ondersteuning vanuit TKI Bouw en Techniek.
Meer weten? Neem contact op met Bart Brink (bart@tkibt.nl)
Het ministerie van Infrastructuur & Waterstaat heeft 20 miljoen euro vrijgemaakt vanuit het Klimaatfonds voor de subsidieregeling ‘Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+): Circulaire Economie’. De subsidieregeling, uitgevoerd door RVO, is geopend tot 1 november 2024 voor aanvragen van projecten die bijdragen aan een circulaire economie.
Innovatieve ondernemers en samenwerkingsverbanden kunnen subsidie aanvragen binnen ‘DEI+: Circulaire Economie’ voor pilot- en demonstratieprojecten die zich richten op afvalrecycling, hergebruik en het gebruik van biobased grondstoffen.
Meer weten? Neem contact op met Liselore Havermans (liselore@tkibt.nl)
Onlangs hebben het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, TNO en TKI Bouw en Techniek een overeenstemming bereikt over Schoon en Emissieloos Bouwen Programmalijn Prefab. Deze programmalijn zal lopen van 2024 tot eind 2026 en bouwt voort op het succesvol afgeronde programma Emissieloos Bouwen, dat liep van 2021 tot en met 2023.
Programmalijn Prefab
Deze nieuwe programmalijn gaat zich richten op innovaties in de woningbouw die zorgen voor lagere emissies. Onze ambitie is om vanaf 2027 bij 15% van de nieuwbouwwoningen emissiereductie te realiseren, dit is in lijn met de doelen van Schoon en Emissieloos Bouwen. Daarom ligt de nadruk op toepassing en opschaling van:
Prefab en/of geïndustrialiseerde bouwwijzen voor renovatie of transformatie van bestaande gebouwen om nieuwe woningen te realiseren
Volledig nieuwe woningen (grondgebonden of gestapelde woningbouw, inclusief fundering) via een prefab en/of geïndustrialiseerde bouwwijze
Nieuwe of verbeterde grondstoffen in het prefab en/of industriële bouwproces
We willen deze ambitie halen door een geselecteerd aantal innovatieprojecten uit te voeren. We zijn niet op zoek naar één project dat de volledige doelstelling kan behalen, maar naar een combinatie van projecten die dit gezamenlijk kan realiseren.
Inschrijfperiode Programmalijn Prefab
Ben je geïnteresseerd in het indienen van een aanvraag voor een innovatieproject?Op donderdag 2 mei 2024 publiceren we de uitvraag voor de Programmalijn Prefab op de website van TKI Bouw en Techniek. De inschrijfperiode start op donderdag 2 mei 2024 en loopt tot en met maandag 1 juli 2024 uiterlijk 14:00.
Op donderdag 16 mei 2024 organiseren wij in samenwerking met TNO een informatiesessie over het programma. Tijdens deze sessie zullen wij potentiële aanvragers onder meer informeren over:
De scope en doelstelling van de Programmalijn Prefab
De relatie met het Kennis-, Opschaling- en Praktijkervaringsprogramma
Het gebruik van de Bouwemissietool
De voorwaarden voor een voorstel binnen de Programmalijn Prefab
De sessie biedt ook ruimte voor vragen en de gelegenheid om andere potentiële aanvragers te ontmoeten.
Op woensdag 3 april 2024 zijn alle partners in het programma Regionaal Bouwen aan Human Capital samengekomen bij Grasso in Den Bosch voor de afsluiting van het programma. Ruim een jaar lang hebben we ons ingezet voor skills ontwikkeling bij huidige en toekomstige vakmensen in de bouwsector. Samen met de regionale hubs, partners en beleidsmakers reflecteerden we deze dag op de behaalde resultaten en keken we vooruit naar manieren om human capital in de sector blijvend te versterken.
De opgedane inzichten zijn verzameld en gebundeld in meer dan 50 kennisproducten die online beschikbaar zijn op de nieuwe website RBHC.nl.
Regionaal netwerk sleutel tot skills ontwikkeling
In het programma zijn met de Sharebouw&Techniek aanpak de werelden van werken, leren en innoveren aan elkaar verbonden in vier regionale ecosystemen (Noord, Oost, Zuid en West). In deze ecosystemen werkten (MKB-)bedrijven, opdrachtgevers, onderwijsinstellingen, kennispartners en andere partijen nauw samen om elkaar beter te begrijpen en van elkaar te leren, met als doel om skills ontwikkeling in de praktijk te versnellen.
Goedele Geuskens (TNO) toonde aan de hand van onderstaande illustratie aan hoe sterk het ecosysteem per hub is gegroeid tijdens het programma. “Dit zijn bouwbedrijven, onderwijsinstellingen, opdrachtgevers, etc. die er bewust voor kiezen om opgedane kennis te delen in dit netwerk om zo sneller te innoveren. En daar zijn we enorm trots op”, aldus Goedele.
Leren door doen
Er ligt een heel grote opgave voor de sector en die moeten we met twee handen aanpakken. “We komen uit een wereld van netwerken”, haalt Cassandra Vugts (SPARK Campus) aan. “Maar dat is niet wat we nu nodig hebben. We moeten experimenteren en doen met elkaar om tot verdere inzichten te komen. Alleen zo kunnen we innovatie adoptie versnellen.”
Concrete handvatten beschikbaar voor sector
Tijdens het programma hebben we het proces voor skillsontwikkeling bij huidige en toekomstige vakmensen naar een hoger niveau getild, maar we zijn er nog lang niet. “Het wiel draait al en dat is alleen maar goed, maar de spaken moeten wel bij elkaar blijven”, geeft Hans Hilbrands (Pioneering) terecht aan. We moeten ervoor zorgen dat deze ontwikkeling blijft doorzetten.
De opgedane resultaten van het afgelopen jaar zijn relevant voor de hele ontwerp-, bouw- en technieksector. Daarom hebben we de inzichten vastgelegd in bijna 50 kennisproducten – ontwikkeld door regionale hubs en TNO – en deze beschikbaar gesteld op onze nieuwe website RBHC.nl.
Deze kennisproducten dienen als bron van inspiratie en bieden concrete voorbeelden om te gebruiken en toe te passen in de praktijk. Zo hoeven partijen niet opnieuw het wiel uit te vinden als ze aan de slag gaan met verschillende innovaties.
Hoe verder?
Het huidige programma is dan wel afgelopen, maar hier stopt ons werk niet. De inzichten die we hebben opgedaan samen met onze partners, worden de komende 5 jaar toegepast in het programma Toekomstbestendige Leefomgeving. Meer dan 100 private en publieke organisaties uit de ontwerp-, bouw- en technieksector bundelen in dit programma hun krachten om schaalbare innovaties te ontwikkelen ten behoeve van een toekomstbestendige leefomgeving.
Meer weten?
Meer weten over het programma Toekomstbestendige Leefomgeving (TBL)? Neem dan een kijkje op de website. Heb je vragen? Neem dan contact op via ngf.tbl@tkibt.nl.
Het programma Regionaal Bouwen aan Human Capital van TKI Bouw en Techniek wil bijdragen aan een toekomstbestendige bouw. Na een jaar loopt het programma op zijn einde. Vandaag blikken we terug met programmamanager Maaike Riemersma.
Openheid, nieuwsgierigheid en de durf om te falen. Dat zijn belangrijke eigenschappen om echt te kunnen innoveren, zo ziet Maaike Riemersma. Zij is strategisch adviseur voor TKI Bouw en Techniek en als programmamanager betrokken bij Regionaal Bouwen aan Human Capital. “We staan voor een aantal grote transities in de bouw. Denk aan de energietransitie en de overgang naar biobased en circulair bouwen. Innovaties zijn daarbij hard nodig. Daar komt naast de noodzaak tot industrialisatie, digitalisering en structurele financiering, nog een enorm personeelstekort bovenop. Kortom: we moeten meer en complexer werk verrichten met minder mensen”, stelt Riemersma.
Regionaal Bouwen aan Human Capital De bouw innoveert om tot een schone, circulaire en toekomstbestendige leefomgeving te komen. Met de opkomst van nieuwe technologieën als kunstmatige intelligentie, 3D-printen en duurzaam beton is de bouwsector in transitie. Om deze innovaties succesvol in de praktijk te laten landen, hebben vakmensen nieuwe skills nodig. Met het programma Regionaal Bouwen aan Human Capital wil TKI Bouw en Techniek, het Topconsortium voor Kennis- en Innovatie, de ontwikkeling van deze skills bij zowel huidige als toekomstige vakmensen versnellen. Hierbij is de ontwikkeling van een schaalbare regionale aanpak rond Human Capital een belangrijk onderdeel. Na een looptijd van ruim een jaar, komt er aan het programma in zijn huidige vorm een einde. In deze serie maken we de balans op, en vragen we de betrokken partijen, waaronder vier regionale Hubs (Noord, Oost, Zuid en West), naar de belangrijkste resultaten.
De bouw heeft behoefte aan nieuwe technologieën die arbeidsbesparend en productiviteitsverhogend zijn, denk aan de inzet van robots op de werkvloer en de implementatie van slimme softwaresystemen om de uitwisseling van data te standaardiseren. Maar we hebben niks aan deze innovaties, als mensen er niet mee kunnen werken. Riemersma: “Het is ontzettend belangrijk dat mensen leren werken met innovaties. Zonder de nieuwe skills is de effectieve implementatie van technologie niet mogelijk. Naast de technische innovaties is het ook belangrijk om te kijken naar de sociale innovaties. Willen we in de hedendaagse complexe vraagstukken verder komen, dan wordt een andere manier van samenwerken van ons gevraagd. Een goede samenwerking tussen het bedrijfsleven, de overheid, kennisinstellingen en het onderwijs is daarbij cruciaal. Dit programma heeft laten zien dat dat werkt, al valt daarin ook nog een hoop te leren.”
Integraal innoveren
Alle spelers in dit innovatie-ecosysteem hebben weer hun eigen uitdagingen. Zo bestaat ‘het bedrijfsleven’ uit veel verschillende soorten bedrijfsstructuren. Van grote nationale of zelfs internationale spelers, tot middelgrote bedrijven en – kenmerkend voor de bouw – een hele hoop kleine familiebedrijven en zzp’ers. Riemersma: “De implementatie van innovatie werkt voor iedereen op een andere manier.” Het onderwijs – van MBO tot WO – kampt met weer andere problemen. “De aanwas van nieuwe studenten voor sommige bouwgerelateerde opleidingen, zoals civiele techniek, is te laag. Dat zorgt er, samen met de algehele vergrijzing van de samenleving, voor dat de aanwas van nieuw personeel in de hele sector achterblijft. Bovendien hebben we gemerkt dat het lastig is om innovatieprojecten ingepland te krijgen bij onderwijsinstellingen. Roosters zijn vaak al voor een heel jaar ingevuld.”
Ook het kopje ‘overheid’ bestaat uit verschillende onderdelen. Diverse ministeries houden zich bezig met ontwikkelingen in de bouw en de financiering van projecten is vaak versnipperd. “Hierdoor is het lastig om alle aspecten van innovaties te onderzoeken en de technologie op grote schaal te testen en implementeren. Daarom is het extra bijzonder dat het ministerie van Binnenlandse Zaken in dit geval wel de vooruitziende blik heeft gehad om het innovatieprogramma in zijn integraliteit te financieren. Veel vormen van financiering zijn normaal gesproken namelijk gericht op werken, leren óf innoveren, terwijl versnelling juist vraagt om nauwe samenwerking tussen bedrijven, het onderwijs, kennisinstellingen en innovatie partners.”
Onzekere tijd
De huidige tijd brengt onzekerheden met zich mee. “We moeten leren leven met de onzekerheid die verandering met zich meebrengt en daarbinnen zo efficiënt en doelmatig mogelijk te werk gaan. Nieuwe technologieën zoals kunstmatige intelligentie gaan het werk waarschijnlijk voorgoed veranderen. De ontwikkeling van nieuwe vaardigheden is daarbij erg belangrijk. Daarnaast is het essentieel om met elkaar in gesprek te blijven over de onzekerheden die hierbij komen kijken. Dat is ook onderdeel van een nieuwe manier van werken en vergt veelal nieuwe skills. De vaardigheid om te kunnen verblijven in onzekerheid, zo noem ik dat. Uiteindelijk werken we samen toe naar een duurzame bouw.”
Dat klinkt makkelijk, alleen dat is het niet. Bouwbedrijven zitten vaak in een lastig pakket als het om innoveren gaat. “De bouw loopt altijd achter de economie aan en innoveren moet vanwege de krappe marges ín de projecten zelf gebeuren. Op het moment dat het goed gaat, hebben bouwbedrijven een groot aantal opdrachten waardoor ze geen tijd hebben om te innoveren. En op het moment dat het economisch minder is en er weinig opdrachten zijn, is er geen geld om te investeren in innovaties”, verklaart ze.
Inspiratie en verwondering
Het is de vier regionale hubs in het programma Regionaal Bouwen aan Human Capital het afgelopen jaar gelukt om stappen te zetten rondom verschillende innovaties. Er zijn regionale human capital aanpakken gerealiseerd waarin het ecosysteem, innovatietrajecten, onderwijsvernieuwing en labs belangrijke pijlers vormen. Voorbeelden van de daarbij gebruikte methoden zijn nieuwe samenwerkingsvormen zoals microlearning communities en oriëntatietrajecten voor studenten en professionals. Er is zelfs een groot living lab – bij Bouwlab R&Do in Haarlem – waar ondernemers in een tijdmachine stappen en zien hoe de bouw er over tien jaar uitziet. Met inspiratiebronnen als volledig circulaire woningen en 3D-geprinte bruggen. De kern van alle activiteiten: werken, innoveren en leren dichter bij elkaar brengen. Dit is de basis van de Sharebouw & Techniek methode die TNO heeft ontwikkeld. In dit programma is deze methode – om de skillsontwikkeling van professionals en de toepassing van innovaties te versnellen – op grotere schaal onderzocht en verder ontwikkeld.
Regionaal netwerk van essentieel belang
Een regionale aanpak bleek van essentieel belang. Riemersma: “Vanwege de grote hoeveelheid kleinere bedrijven en de lokale productie in de bouw, is het belangrijk om de regionale ecosystemen in te zetten. Partijen die onderdeel zijn van deze netwerken enthousiasmeren en motiveren elkaar. Via de landelijke verbinding van het programma kunnen de hubs informatie uitwisselen. Zo hoeven organisaties niet steeds zelf het wiel uit te vinden, maar kunnen zij leren van elkaar. Dat bleek een goede combinatie van beide schaalniveaus.”
Samen bouwen
Riemersma blikt met gepaste trots terug op het afgelopen jaar. “In dit programma was ruimte voor de verschillende aspecten van innoveren en skillsontwikkeling, bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsbesparende en productiviteitsverhogende technologieën. De financiering was niet zo zeer gericht op één specifiek onderdeel, maar op de complete keten. Zowel de overheden als bedrijven en onderwijsinstellingen waren betrokken en er werd over sectoren heen gekeken. Die integrale aanpak is cruciaal om de transities waar we nu voor staan tot een goed einde te brengen.” Daarnaast is het volgens Riemersma ook belangrijk dat mensen en organisaties durven falen, daarvan leren en tot een gezamenlijk oplossing komen. “Dat vraagt een andere vorm van samenwerken, met meer openheid van zaken naar elkaar. De uitdagingen zijn té complex om bij problemen één persoon of bedrijf verantwoordelijk te houden. Dat lost niets op. Grote, maatschappelijk problemen vergen een andere benadering. Hiervoor zijn gezamenlijke en diepgaande onderzoeken nodig om in kaart te brengen wat er nodig is en om verschillende oplossingen te testen. Daar hoort een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid bij.”
Het programma Regionaal Bouwen aan Human Capital is inmiddels afgerond, maar het vervolgprogramma Toekomstbestendige Leefomgeving is al gestart. “De hubs hebben in het eerste programma hun ecosysteem kunnen uitbreiden met tientallen (strategische) contacten. Daarnaast zijn de banden tussen de hubs en organisaties in hun ecosysteem hechter geworden. Dat is een goede basis om in het vervolgprogramma verder te bouwen aan een toekomstbestendige leefomgeving.”
Het programma Regionaal Bouwen aan Human Capital van TKI Bouw en Techniek moet de bouw klaarstomen voor de toekomst. Na een jaar loopt het programma op zijn einde. Vandaag blikken we terug met Pioneering, onderdeel van de oostelijke hub in het programma.
Geavanceerde warmtesystemen, nieuwe isolatiematerialen en super efficiënte zonnepanelen. De afgelopen jaren werden er door verschillende kennisinstellingen en bedrijven onderzoeken gedaan. Maar hoe komen de nieuwe producten uiteindelijk in de praktijk terecht? “We zien dat het een uitdaging is om het innovatieproces draaiend te houden, om samen stappen te blijven zetten naar de implementatie op grote schaal. Overheden zetten in op technologische innovaties om nieuwe en bestaande woningen te verduurzamen. Er werden tal van ideeën bedacht en onderzoeken gedaan, maar projecten vallen regelmatig stil na een pilot en dat is zonde”, zegt Bas van Dongen, innovatiemakelaar sociale innovatie bij netwerkorganisatie Pioneering.
De toolbox
De organisatie, gevestigd in Enschede, heeft ruim tweehonderd leden in het onderwijs, bij de overheid en in het bedrijfsleven. “Pioneering is – hoe cliché ook – de spin in het web. Wij initiëren nieuwe initiatieven en stimuleren en versnellen bestaande projecten die zorgen voor een toekomstbestendige leefomgeving”, aldus Van Dongen. Binnen het TKI Bouw en Techniek programma Regionaal Bouwen aan Human Capital vertegenwoordigt Pioneering – samen met hogeschool Saxion en ROC van Twente – het oosten van Nederland (Hub Oost). De regio oost heeft een ‘toolbox’ met HR-instrumenten gevuld en toegepast in verschillende innovatieprojecten om technologische innovaties in de gebouwde omgeving te versnellen. In de gereedschapskist zitten geen geavanceerde machines, maar acht verschillende HR-instrumenten waarmee samenwerking kan worden verbeterd, mensen worden geholpen innovaties te adopteren en het onderling delen van kennis wordt gestimuleerd. Van Dongen is ervan overtuigd: door mensen met verschillende achtergronden en expertises samen te laten werken, krijgen zij nieuwe inzichten en komen ze tot nieuwe oplossingen.
Kleine groepen, groot resultaat
Maar wat is er nodig om een innovatieproces te versnellen? In de regio oost is ingezet op de toepassing van micro learning communities. Binnen een micro learning community werken een groep mensen met verschillende functies en achtergronden samen toenaar een oplossing voor een praktisch probleem. “Het gaat dan niet om de managers en specialisten, maar vooral om de vakmensen, docenten en studenten. In de methodiek gaan zij in ongeveer acht weken samen op zoek naar een antwoord op een concrete vraag. Het proces wordt begeleid door een facilitator. Hij of zij leidt het proces in goede banen en zorgt voor gelijkwaardigheid in de groep. Ieders input is even belangrijk, we maken geen onderscheid op basis van functie of opleidingsniveau. Dat is een belangrijke voorwaarde om een micro learning community te laten slagen”,legt hij uit.
Van Dongen noemt een voorbeeld van een verbeterde samenwerking binnen het ROC van Twente door een micro learning community. “Onder begeleiding van een facilitator hebben docenten, studenten en mensen uit het werkveld samengewerkt aan een nieuwe inrichting van de loopbaanoriëntatie. Deze micro learning community heeft niet alleen geleid tot een aangepaste structuur, maar ook tot een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De verantwoordelijke docent voelt zich nu ondersteunt door vakmensen uit het werkveld.”
Het idee achter de micro learning communities is dat er in kleine stappen naar een toekomstbestendige leefomgeving wordt gewerkt. Uitkomsten kunnen makkelijk geïmplementeerd worden in de praktijk, omdat vakmensen al tijdens het ontwikkeltraject betrokken zijn. Deze werkwijze sluit volgens Van Dongen aan bij de cultuur in de bouw. “Deadlines volgen elkaar in rap tempo op en hiërarchie is vaak een belemmerende factor. Mensen maken niet snel een dagdeel vrij om naar een presentatie te luisteren; ze willen iets doen. In een micro learning community kunnen mensen werken, leren en innoveren rondom een praktisch en concreet thema.”
Verbinding
De methodiek achter de micro learning communities is ontwikkeld binnen het Project Gas Erop! Aan dit project hebben onder andere Techniek Nederland, Universiteit Twente, Saxion, ROC van Twente, Wij Techniek en Pioneering gewerkt. Voorheen is deze methodiek vooral succesvol ingezet bij installatiebedrijven. Door het programma Regionaal Bouwen aan Human Capital denken ze breder. “Nu verbinden we verschillende bedrijven en organisaties in een samenwerkingsverband aan elkaar. Zij kijken samen naar oplossingen voor uitdagingen in de keten.” Tijdens het programma zijn meerdere micro learning community uitgevoerd.
Op basis van de ervaringen binnen het programma Regionaal Bouwen aan Human Capital zijn de verschillende vormen van micro learning communities uitgebreid. “In één organisatie kun je relatief makkelijk een vraagstuk definiëren. Wanneer het om een samenwerking van verschillende organisaties gaat, is dat een stuk complexer. Dan spelen er verschillende vragen en belangen. Daarom hebben we een nieuwe vorm van een micro learning community ontwikkeld waarin we eerst een concrete vraag formuleren. Daarna gaan de bijeenkomsten van de community van start.” Daarnaast is er ook een sharing-community ontwikkeld en ingezet. Dit is een methode om de opgehaalde informatie te delen met andere organisaties binnen het ecosysteem en daarbuiten.
Het mooiste resultaat uit zo’n micro learning community? “Tijdens een van de bijeenkomsten zei iemand van de woningcorporatie dat hij het bouwbedrijf waarmee hij samenwerkte beter begreep. Voor ze aan het traject begonnen, spraken ze een andere taal. Tijdens de bijeenkomsten beseften ze dat het belangrijk is om beter naar elkaar te luisteren.”
Verduurzaming versnellen
Woningcorporaties zijn belangrijke samenwerkingspartners in de regio om het verduurzamen van bestaande woningen te versnellen. Van Dongen: “Zij kunnen de verduurzaming van bestaande woningen versnellen omdat zij veel huizen in hun portfolio hebben. Veranderingen bij woningcorporaties hebben direct een grote impact.”
Zo keek een woningcorporatie in een van de micro learning communities naar de implementatie van thermisch compartimenteren. Dit is een vorm van isoleren waarbij alleen de leefruimten geïsoleerd worden, zoals de woonkamer en de keuken. “Woningcorporaties in de regio zijn hier de laatste jaren mee bezig geweest, maar uiteindelijk was er na een pilot onvoldoende animo voor verder onderzoek en implementatie. Via een micro learning community hebben we het project weer nieuw leven ingeblazen. De woningcorporaties zetten nu verschillende stappen om uiteindelijk vaker op deze manier te gaan isoleren”, verklaart hij.
Mooier alfabet
Tijdens het programma Regionaal Bouwen aan Human Capital wilde Pioneering vooral testen of de ontwikkelde toolbox werkt. “En dat is zeker het geval! We kunnen echt impact maken. Ontwikkeltrajecten lopen soepeler en daarmee kunnen innovaties sneller geïmplementeerd worden. Door de alfa-kant – denk aan samenwerken en leerculturen – toe te voegen aan de bèta-ontwikkelingen op het gebied van technologie, krijg je een veel mooier alfabet”, aldus Van Dongen. Maar, hij benadrukt ook dat er nog een lange weg te gaan is. “Ik denk niet dat we de cultuur in de bouw hiermee volledig kunnen veranderen, maar we zetten mensen wel aan het denken. Uiteindelijk gaan mensen hierdoor anders met hun bouwpartners samenwerken. Daar doen we het uiteindelijk allemaal voor.”
Het programma Regionaal Bouwen aan Human Capital is afgerond, maar het vervolgprogramma ‘Toekomstbestendige Leefomgeving’ is al ingericht. Pioneering gaat de toolbox met onder andere de micro learning communities inzetten op verschillende thema’s zoals thermisch compartimenteren en Building Information Modeling (BIM). “Daarnaast gaan Saxion en de Universiteit Twente ons helpen om het instrumentatrium verder uit te werken en te optimaliseren”, vertelt Van Dongen. Uiteindelijk is het doel dat het ecosysteem zelf de methodiek kan toepassen, zonder tussenkomst van partijen als Pioneering of Saxion. “Dan kunnen we echt gaan opschalen en versnellen, zowel in de regio als daarbuiten. Zo wil SPARK Campus, de zuidelijke hub binnen het programma, de methodiek ook gaan toepassen in hun ecosysteem. Het zou mooi zijn als we dit uiteindelijk over heel Nederland kunnen uitrollen.”
Het programma Regionaal Bouwen aan Human Capital van TKI Bouw en Techniek gaat vakmensen klaarstomen voor de toekomst van de bouwsector. Na een jaar loopt het programma op zijn einde. Vandaag blikken we terug met Koos Johannes, die onderzoek deed naar cultuur en ketensamenwerking in de bouw.
De bouw werkt toe naar een schone, circulaire en toekomstbestendige leefomgeving én sector. Zowel opdrachtgevers als bouwbedrijven zullen moeten innoveren, maar dat lukt alleen in een veilige, op samenwerking gerichte cultuur. “Er zullen altijd early adopters zijn, die als eerste met nieuwe innovaties aan de slag gaan. Maar, als je een transitie wilt laten slagen, moet je juíst de grote meerderheid bereiken”, trapt Koos Johannes af. Hij is senior onderzoeker aan het lectoraat Management van Cultuurverandering van de Hogeschool van Amsterdam en had de leiding over het onderzoek Cultuurbeïnvloeding dat als onderdeel van het programma werd uitgevoerd.
De hoofdvraag van het onderzoek: hoe ziet de cultuur in de bouwsector eruit? En: hoe kan deze zodanig beïnvloed worden, dat de transitie naar een circulaire, digitale bouwsector sneller verloopt?
Om hier antwoord op te kunnen geven, maakten Johannes en zijn collega’s eerst de balans op bij de vier regionale hubs. Vervolgens voerden ze een verdiepende analyse uit bij twee van die hubs – Pioneering (Hub Oost) en Bouwlab R&Do (Hub West).
Vertrouwen als onmisbare voorwaarde
Daarin kwamen twee belangrijke punten naar voren. Zo leerden onderzoekers van de casestudie bij Pioneering in Twente dat vertrouwen in elkaars vaardigheden, competenties en verandervermogen een onmisbare voorwaarde is om goed met elkaar te kunnen samenwerken. Vooral als er veranderingen doorgevoerd worden. “Stel, een bouwbedrijf besluit van beton over te gaan op een lichtgewicht, biobased materiaal. Dat vergt van de hele keten een aanpassing in het gedrag. Van de architect, die anders moet gaan ontwerpen, tot de aannemer die nieuwe machines moet aanschaffen om het materiaal te verwerken, tot de mensen op de bouwplaats die met het materiaal moeten leren werken. Dat is niet makkelijk, want de manier waarop iemand zijn werk uitvoert, is heel diep in de dagelijkse routines geslepen.”
Om open te staan voor verandering, moet de werkomgeving dusdanig veilig aanvoelen, dat mensen zich kwetsbaar durven op te stellen en dat er ruimte is om fouten te kunnen maken. Die ideale situatie staat vaak haaks op de realiteit, legt Johannes uit. De bouw is een sector met een hoge prestatiedruk, waar deadlines aan de orde van de dag zijn. Bovendien wordt er vaak gewerkt op projectbasis en met veel onderaannemers en zzp’ers. De sector is gefragmenteerd en dat maakt het lanceren van systemische innovaties ingewikkeld.
Focus op human resources en minder ingewikkelde regelgeving
Een van de aanbevelingen van het onderzoek is dan ook dat er meer focus moet komen op human resources. Johannes: “In de bouw gaat het vaak over de ‘physical resources’: beton, staal en hout. Maar we zien heel duidelijk dat de sector persoonsintensief is en dat onderlinge relaties tussen collega’s, aannemers en onderaannemers, maar ook tussen de opdrachtgever en -nemer heel belangrijk zijn. De bouw is vooral een proces van mensen, het managen van mensen zou daarom meer aandacht moeten krijgen.”
De tweede case was het Living Lab van Bouwlab R&Do in Haarlem. Dit demogebouw werd gebouwd met een hergebruikte stalenconstructie en en afgebouwd met nieuwe bouwmaterialen, zoals mycelium. Uit de interviews bleek ook dat de overheid een belangrijke rol speelt. “Het hergebruik van een gedemonteerde stalen constructie zorgde bij de gemeente voor extra werk bij het afgeven van de juiste vergunning.”
Een innovatieve bouwsector vraagt dus ook om een flexibele overheid. Zodra er een stuwmeer van bouwplannen ontstaat, omdat alle nieuwe innovaties eerst beoordeeld, getoetst en geanalyseerd moeten worden, zorgt dat voor een afwachtende houding bij bedrijven, omdat ze niet weten waar ze aan toe zijn. Gemeenten en regionale uitvoeringsdiensten zouden het initiatief kunnen nemen om de risico’s van hergebruikte constructies en materialen in kaart te brengen en beheersbaar te maken. Op die manier kunnen gemeenten de plantoetsing efficiënter maken, marktpartijen de helpende hand toereiken en een pro-actievere rol spelen in de transitie.”
Bedrijven willen veranderen
Er is ook genoeg hoopvol nieuws. Want, zo zag Johannes in zijn onderzoek, bedrijven willen graag veranderen. “Niemand is tegen een duurzamere sector. Maar dan moeten we de bouw wel in de gelegenheid stellen om te kunnen veranderen. Dat is denk ik de belangrijkste boodschap: door goed te luisteren naar wat de sector nodig heeft, kunnen we helpen bij het maken van de omslag.”
Om de eerste stappen richting die nieuwe cultuur te zetten, is het belangrijk dat managers en medewerkers leren reflecteren, legt Johannes uit. In het vervolgtraject Toekomstbestendige Leefomgeving gaat de onderzoeker een interventiemethode ontwikkelen die managers en medewerkers in het werkveld hierbij helpt. “Het bespreekbaar maken van je eigen problemen gaat tegen de intuïtie van de bouwsector in. Terwijl het juist belangrijk is dat mensen vragen durven te stellen als ze voor het eerst met een nieuw materiaal of een robot werken.” Daarbij speelt ook de transition game van Gideon een belangrijke rol, vertelt Johannes. “Hier doen nu al meer dan 240 professionals aan mee. mee. In de game leren medewerkers hoe zij zelf in de transitie het verschil kunnen maken door anders te kijken naar zichzelf en de mensen met wie ze samenwerken.”
Voor de zzp’ers en tweemansbedrijven zal dat mechanisme niet snel vanzelf veranderen. Dan komt het aan op professioneel opdrachtgeverschap: via hun inkoopkracht en inkoopvoorwaarden kunnen opdrachtgevers gedragsveranderingen bij aannemers en onderaannemers afdwingen. Voor bedrijven ligt dat anders, stelt Johannes. “Een bedrijf kan veranderingsgezinde cultuur tot prioriteit maken van het personeelsbeleid. Steeds meer bouwbedrijven nemen mensen aan op basis van een persoonlijkheidstest. Ze selecteren kandidaten die communicatief sterk zijn en minder moeite hebben om zich kwetsbaar op te stellen. Zo verandert de sector van binnenuit.”
De opgave om te komen tot een CO2 vrije en toekomstig bestendige ontwerp-, bouw- en techniek sector is groot en complex. Tegelijkertijd hebben we te maken met een groeiende krapte op de arbeidsmarkt en een achterblijvende productiviteitsgroei van de sector ten opzichte van andere sectoren. De behoefte aan innovaties die zorgen voor een schaalsprong in productiviteit is enorm: de renovatiegraad van maatschappelijk vastgoed zal met factor drie moeten versnellen richting 2028, en de productie rondom het vervangen en renoveren van infrastructuur dient op korte termijn meer dan te verdubbelen.
Deze schaalsprong zal niet worden behaald als we huidige werkwijze en technieken incrementeel blijven verbeteren. Er is een meer transformationele, of zelfs disruptieve, aanpak nodig. Met onder andere de inzet van digitale technologie. Deze digitale technologie kenmerkt zich namelijk door zijn schaalbaarheid en exponentiële potentie. Deze kracht hebben we afgelopen jaren in de meer “asset light” sectoren zoals financiële dienstverlenging en media zien opkomen; en in toenemende mate ook steeds meer in “asset heavy” sectoren zoals de industrie en de bouw.
Potentie van artificiële intelligentie
We streven erna om vanuit onze drie missiegedreven innovatieprogramma’s van TKI Bouw en Techniek de schakel te zijn tussen autonome ontwikkeling op het gebied van sensoren, artificiële intelligentie, digital twins en immersive technology zoals virtual reality, en toepassingen in de praktijk op grote schaal binnen de gebouwde omgeving.
Met name voor artificiële intelligentie geeft internationaal onderzoek aan dat de impact op productiviteit significant zal zijn. De verwachting is dat artificiële intelligentie kan leiden tot het significant reduceren van complexiteit en versnelling van uitvoering. Maar ook dat de risico’s groot kunnen zijn als we tijdens de ontwikkeling en implementatie onvoldoende aandacht hebben voor de kwaliteit van modellen, ethische vragen en privacy.
AI in AEC
Vorige week vond in Helsinki voor de vierde keer het jaarlijkse congres over artificiële intelligentie in de gebouwde omgeving plaatst: AI in AEC. Tijdens dit tweedaagse event gaven koplopers uit kennisinstellingen, markt partijen en softwareleveranciers een goed beeld van de status, ontwikkelingen en potentie van artificiële intelligentie voor de gebouwde omgeving. De belangrijkste inzichten uit dit event betreffen:
De rol van artificiële intelligentie bij het verhogen van de productiviteit in de sector wordt steeds duidelijker. Voorbeelden laten een aanzienlijke versnelling van de uitvoering en/of betere besluitvorming zien. Ook valt, in vergelijking met een jaar geleden, de verschuiving van het doen van experimenten naar steeds meer praktische toepassingen op. Bijvoorbeeld de inzet van artificiële intelligentie in het optimaliseren van comfort en energieprestatie van gebouwen, het veiliger maken van de bouwplaats middels computer vision technieken en geautomatiseerde kwaliteitscontrole van kritische componenten. Het ketenbreed samenwerken op het gebied van het ontsluiten van data en toepassen van artificiële intelligentie wordt benadrukt als een van de belangrijke stappen op weg naar verdere productiviteitsgroei. Goede datadeel afspraken zoals bijvoorbeeld gemaakt in het digitaal stelsel gebouwde omgeving van digiGO zijn daarbij randvoorwaardelijk.
De schaalbaarheid van oplossingen neemt toe, door een groeiend aanbod van vooraf getrainde datasets en de toegankelijkheid van op generatieve artificiële intelligentie gebaseerde tools. Bijvoorbeeld het inzetten van generatieve artificiële intelligentie bij het analyseren en optimaliseren van een ontwerp in BIM.
Belang van een digitale mentaliteit. We kunnen artificiële intelligentie alleen opschalen als alle betrokkenen, experts, beleidsmakers en managers, een goed begrip hebben van artificiële intelligentie, de kansen en de dilemma’s. Maar ook wat ervoor nodig is in de organisatiecultuur en het bedrijfsmodel om dit te omarmen. In de meeste gepresenteerde voorbeelden is diepgaande domeinkennis van gebouwde objecten het startpunt geweest voor succesvolle toepassing. Om artificiële intelligentie breed te kunnen gebruiken, moeten we leren hoe we met de technologie moeten werken, en niet hoe we ons door de technologie moeten laten leiden; en hoe daarbij duidelijke regels en processen voor privacy, veiligheid en ethiek vanaf het begin mee te nemen.
Er zijn sterke afhankelijkheden tussen artificiële intelligentie en andere technologieën en datamethodologieën zoals open BIM, digital twins, datastelsels en zelfs quantum computing. Hoe we via slimme gebouwen, conditie gebaseerd onderhoud en het inwinnen van informatie over bestaande objecten middels lidar en drones aanpakken, moet worden afgestemd op artificiële intelligentie om de adoptie te stimuleren en schaalbare impact te leveren.
Levensduurverlenging krijgt steeds meer aandacht. Terwijl de meeste toepassingen aanvankelijk gericht waren op het ontwerp en de bouw van nieuwe gebouwen, of op de optimalisatie van de bedrijfsvoering, werden er verschillende voorbeelden gepresenteerd van de levensduurverlengingsopgave in vastgoed en infrastructuur. Hoe artificiële intelligentie bijvoorbeeld helpt bij objectdetectie, en dat synthetische data essentieel is bij het gebruik van artificiële intelligentie voor het analyseren van scheuren in betonnen liggers.
Paper artificiële intelligentie voor de levensduurverlengingsopgave
Om de brug te slaan tussen de maatschappelijke opgave, de benodigde schaalsprong en de potentie die artificiële intelligentie biedt, zijn we vanuit TKI Bouw en Techniek voor de levensduurverlengingsopgave een paper aan het ontwikkelen.
In deze paper gaan we nader in op de rol van artificiële intelligentie voor de opgave en delen we bestaande en potentiële toepassingen. We bespreken hoe we met de sector versnelling kunnen realiseren in de inzet van artificiële intelligentie, zonder daarbij de risico’s uit het oog te verliezen.
Er liggen handelskansen voor Nederlandse bedrijven actief in de duurzame bouw om te internationaliseren, zo blijkt uit een recente sectorstudie uitgevoerd door TKI Bouw en Techniek in samenwerking met De Bouwcampus, in opdracht van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De studie, die liep van augustus 2023 tot februari 2024, richtte zich op het onderzoeken van kansen voor internationalisering voor Nederlandse organisaties uit de ontwerp-, bouw- en technieksector die zich toeleggen op duurzame gebouwen en openbare ruimte.
Het onderzoek, dat gesprekken met marktpartijen en brancheorganisaties combineerde met publiek beschikbare informatie, wijst uit dat Nederland een vooraanstaande positie inneemt op het wereldtoneel, vooral op het gebied van bijna energieneutrale gebouwen, circulariteit en biobased materialen, en klimaatadaptatie.
Volgens de bevindingen van de studie, gecombineerd met de verwachte verdubbeling van de vraag naar duurzame diensten en producten wereldwijd tegen 2030, liggen er aanzienlijke kansen voor Nederlandse bedrijven om internationaal te groeien.
De studie identificeert vier belangrijke gebieden waarop Nederlandse organisaties kunnen floreren:
Export van kennis en methodieken voor duurzaam ontwerpen, met ondersteuning van internationaal gerenommeerde architecten- en ingenieursbureaus.
Modulaire gebouwconcepten.
Softwareoplossingen voor duurzaam bouwen.
Specifieke duurzame producten, zoals biobased oplossingen.
Een stap verder
Om dit potentieel te verzilveren, pleit de studie voor goede ondersteuning door RVO aan bedrijven met internationale ambities. Vooral voor innovatieve MKB-bedrijven en scale-ups is financiële steun voor groei en internationalisatie van belang. De noodzaak voor een meer op maat gemaakte aanpak wordt hierbij benadrukt, gezien het huidige instrumentarium niet altijd bekend is of goed aansluit.
Verdere aanbevelingen omvatten het versterken van de Nederlandse positie in duurzame bouw en openbare ruimte, zoals het creëren van een ‘atlas’ met Nederlandse best practices voor zowel nationale als internationale markten, de ontwikkeling van een internationaal netwerk van sectorcontacten en het verstrekken van informatie over lokale culturen, talen en zakelijke praktijken, inclusief het aanpakken van risico’s.
Met deze inzichten en aanbevelingen lijkt de Nederlandse ontwerp-, bouw- en technieksector gereed om een belangrijke rol te spelen op het wereldtoneel van duurzame ontwikkeling en innovatie in de gebouwde omgeving.
Webinar ‘internationale kansen in duurzame bouw’
Ben je zelf actief in de duurzame bouwsector en heb je ambities om internationaal te ondernemen? Of doe je dit al en ben je benieuwd naar wat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland voor je kan betekenen?